hoogstamboomgaard

Perenras


Doyenné de Merode

 

 

Boom: Groeit middel sterk tot sterk. Boom is mooi van vorm.
Gesteltakken schuin- en rechtopstaand, later door vruchtlast horizontaal hangend; goed vertakt. Vruchthout: vruchttwijgen, stekeltwijgen, sporen en vruchtbeurzen.
Kruinvorm breedpiramidaal, na vormsnoei controle snoei toepassen, verjonging slechts later nodig; bomen worden zeer oud. Vormt op latere leeftijd een grote boom.

Bloei: Bloeit vroeg tot middentijds. Langdurig, weinig vorst- en weersgevoelig.
Bloesem aan twijgen, sporen en stekeltwijgen

Gevoelig voor: Doyenné de Mérode is niet bijzonder vatbaar voor ziekten.
Vooral op natte gronden is de Doyenné de Mérode echter wel vatbaar voor schurft.
Weinig vatbaar voor schurft op de drogere gronden.

Vrucht:
plukrijp: begin tot half september.

consumptierijp: eind september begin oktober.
De peer wordt vaak te laat geplukt, beter is regelmatig vruchten te plukken die nog net niet rijp zijn en deze enige tijd te bewaren, echter te vroeg plukken krijgt men smaakverlies.

afmetingen: middel groot tot groot.
De vorm heeft niet de karakteristieke langgerekte peervorm maar is kort en vrij stomp van vorm met een korte steel.
De vorm variërend, meestal breedstompkegelvormig, gedrongen, bijna rond, dikbuikig, kelkbuikig, kelkwaarts afgeplat rond, steelwaarts kegelvormig, smaller, iets ingetrokken; vruchtzijden effen, iets bultig.

kelkholte: vlak, wijd, iets gerimpeld, ook wel met bolletjes.

kelk: middel groot, open; blaadjes dikwijls roodachtig, hoornachtig, rechtopstaand.

steelholte: variërend, nauw, vlak, of iets dieper met of zonder flauwe zwellingen, dikwijls met straalvormige roest.

steel: dik, bruin, houtachtig of vlezig, aan het uiteinde verdikt.
In het vlees weggezonken en iets scheef geplaatst.
Veel roest rondom de steel.

schil: glad en voelt wat ruw aan, droog, ook mat tot fluweelachtig, stevig, dik. Consumptie met schil kan, maar is lekkerder geschild.

grondkleur: groen, rijp geel.

dekkleur: indien aanwezig oranje, helder rood, flets, ook gevlekt; stippels op de schil zijn klein en lichtbruin van kleur en talrijk. Beroesting normaal tot veel , bij de kelkholte en steel vlekkerig.

vruchtvlees: geelachtig wit, middelmatig fijncellig, rond het klokhuis fijnkorrelig, smeltend of bijna smeltend, zeer sappig, zoet, ietsje zurig, iets gekruid, herfstpeer van middelmatige kwaliteit en smaak.

klokhuis: vrij groot, langwerpig, hokken meest onregelmatig en bezet met kleine zwarte zaden.

Oogst: Tot boomrijp hangen de vruchten windvast.
Tijdstip van plukken is afhankelijk van standplaats begin september tot midden september, plukprestatie hoog, boomrijp goed transporteerbaar.
Heeft neiging in beurtjaren te vervallen.
Het tijdstip van plukken moet zorgvuldig gekozen worden.
De beste methode is om regelmatig die vruchten te plukken die bijna rijp zijn en deze enige tijd in natuurlijke opslag na te laten rijpen.
Plukt men te vroeg dan komen de vruchten niet op smaak, plukt men te laat dan zijn de vruchten al snel smaakloos, meelderig en beurs.

Bewaren: Bij koele natuurlijke opslag 14 dagen.

Herkomst: België, ongeveer 1800. Waarschijnlijk door Prof. Jean Baptiste Van Mons (1765 te Brussel - 1842 te Leuven) gewonnen.
De vrucht is genoemd (in 1819 door Van Mons) naar graaf Mérode de Westerloo die bekend is geworden in de slag bij Waterloo.



Terug